Ruimtelijk ontwerp

In welke (fysieke of digitale) ruimtes wordt er geleerd en gewerkt? Wat leren studenten/leerlingen best waar in de hybride leeromgeving (HLO)?

Eerst inhoud dan pas ruimtes

Vaak zien we dat er bij het ontwerpen van HLO’s eerst veel aandacht uitgaat naar de plaatsen waar geleerd zal worden. In onze trajecten benadrukten de procesbegeleiders dat eerst het inhoudelijke concept ontwikkeld moest worden. Het ontwerp van de ruimtes volgt daaruit: gegeven wat we samen willen doen, welke ruimtes hebben we daarvoor nodig? Vervolgens kan gekeken worden wat er al voor handen is qua ruimtes in de regio. Om van daaruit een plan te maken – al dan niet met een architect – over: bv. welke aanpassingen aan infrastructuur, materiaal,… of extra plekken eventueel nog nodig zijn.

Misschien hebben ze dit wel gehad op school, maar in de praktijk, met de echte mensen, weten zij niet goed hoe ze dit aan moeten pakken.

[werkplekbegeleider]

Koeltechnieken vragen vaak enorm dure infrastructuurinvesteringen om in te richten. Én er zijn vaak te weinig leerlingen. Daarom wordt de richting steeds minder vaak ingericht, terwijl er wel heel veel vacatures voor openstaan...

[sectororganisatie] 

Scholen niet alles zelf in huis

Het ruimtelijk en instrumenteel ontwerp hangen sterk samen. Zo zagen we bijvoorbeeld dat scholen vaak de neiging hadden om allerlei materialen zelf aan te kopen. Overwegingen die hierbij gemaakt werden in onze trajecten waren die van efficiëntie, schaal en kost: Moeten scholen zelf alles in huis hebben? Wat is er beschikbaar in de regio en kunnen we die ruimtes delen en/of samen investeren in gedeeld ruimte-gebruik (zie ook multi-gebruik bij ‘Instrumenteel ontwerp’)? Misschien kunnen studenten/leerlingen ook meer vaardigheden oefenen op de werkplek zelf, met echt materiaal. Bijvoorbeeld, het opmaken van een bed oefenen met echte zorgvrager op de werkplek met begeleider erbij, versus telkens op school oefenen met verschillende types (dure) hoog-/laagbedden en een pop. Of, het leren over de haven met allerlei materiaal op school, of de fiets op met de klas naar de echte haven. Deze overwegingen rond ruimtes hangen natuurlijk ook samen met veiligheid (bv. van producten of net met mensen, en de verzekeringstechnische kant). Voordat er allemaal nieuwe ruimtes ingericht of gebouwd worden, is het dus goed om samen te inventariseren wat er al is in de regio. Dit kan ook voorkomen dat je met verschillende leveranciers moet gaan werken.

School blijft belangrijke leerplek

Dit roept de vraag op: Moeten we dan alles op de werkplek inrichten? We zagen dat de school toch een belangrijke ruimte in de HLO bleef:

  • Zo bleek het goed om weg van de werkplek in de diepte te reflecteren over de opgedane werkervaringen. Hier kan de werkplekbegeleider ook bij aanwezig zijn.
  • Als leerlingen/studenten op verschillende werkplekken aan de slag zijn, biedt de school een goede plek om alle ervaringen in een veilige omgeving samen te brengen.

Tijdens de trajecten leerden we om voortdurend de vraag te stellen: ‘Is dit hier de meest logische plek voor binnen de HLO?’. Bijvoorbeeld, als een docent/leerkracht wekelijks een ganse dag volledig lesgeeft in een apart lokaal op de werkplek. Is dit dan de logische plek hiervoor? We merkten dat hier vaak gewoonten en automatismen inslopen. Deze kunnen in vraag gesteld worden tijdens het ontwerp en besproken worden.

Het is ook waardevol om bepaalde werkplaatsen te hebben waar je ook technische vaardigheden kan oefenen. Bijvoorbeeld, een proefopstelling voor medewerkers in een bedrijf. Bedrijven gebruiken dergelijke opstellingen vaak zelf maar beperkt doorheen het jaar (bv. de helft van de tijd). Dergelijke proefopstellingen kunnen door de school gebruikt worden onder duidelijke afspraken. Voor scholen is het niet betaalbaar (en zinvol) om dit zelf aan te kopen. Een kleine kost voor gebruik was wel een haalbare kaart.

We moeten weg van: Leren doe je op school, werken in de praktijk. Tegelijkertijd is de werkplek niet automatisch een goede leerplek.

[onderzoeker]

Casussen zorg en energietransitie
[provincies Antwerpen en Noord-Brabant]

In onze trajecten waren oefeningen met het ontwerpmodel van Ilya Zitter (2021) helpend om na te denken over wat we op welke plek wilden aanbieden. Hierbij noteer je verspreid over de 4 vlakken (bv. met post-its in één kleur per locatie):

  • Welke inhouden of opdrachten je op school, op de werkplek en in de simulatieruimte wil aanbieden
  • Hierbij willen we benadrukken dat de 4 vlakken uit het model, niet overeenstemmen met locaties. Bepaalde kennis en vaardigheden kunnen bv. ook aangeleerd wordt op de werkplek (waardoor een post-it van de werkplek-locatie, links-boven geplakt wordt).

Dit soort toepassingen kan sterk ondersteunend werken bij co-creatieve gesprekken over leren. Zelf ook uitproberen? Je vindt een uitgewerkt voorbeeld terug bij ‘Tools’.

We krijgen nog vaak te horen: Hier doen we het anders dan op school

[leerling/student]

(H)erkennen van verschillen tussen school en bedrijf

Ook voor studenten is het van belang dat ze de verschillen tussen verschillende plekken leren zien, benoemen én in vraag stellen. Eigenlijk gaat dit over het (h)erkennen van grenzen tussen school en bedrijf: “in plaats (van) alleen vanuit het perspectief van de school de praktijk te beschrijven (wat veel docenten verwachten), zouden studenten gestimuleerd moeten worden om (ook) het perspectief van de praktijk in het bedrijf in te nemen om dat uit te leggen aan de docent” (Onstenk in Bakker et al., 2016, p. 103). Het was erg krachtig wanneer leerlingen/studenten dit expliciet mee moesten nemen in hun verslagen, portfolio’s of terugkommomenten. Of als er ruimte is, dit meteen in de praktijk gingen bevragen: Waarom gebruiken ze hier deze producten/aanpak/… en daar of op school die andere? Het is door leerlingen/studenten dit soort vragen te leren stellen ‘op’ het grensvlak, dat de grenzen tussen school-bedrijf betekenis krijgen of overstegen kunnen worden.

Kracht van simulaties

Ten slotte zagen we dat naast school en bedrijven, ook simulatieruimtes een heel krachtige rol kunnen spelen als ‘veilige plek tussen school en werk’. Ze komen tegemoet aan de vraag om veilig fouten te kunnen maken, extra oefenkansen te krijgen of nieuwe dingen uit te proberen. Simulatieruimtes bieden hier een soort van tussenpraktijk (third space). Het kan ook om een simulatieomgeving gaan die tijd- en plaatsonafhankelijk ingezet kan worden: bv. AR/VR/XR belevingen gaat of een mobiele simulator. Zo werd bv. een verplaatsbare logistieke straat ontwikkeld met VR-brillen, een delivery simulator en een drone voor order picking. We zagen dat niet alleen scholen gebruik maakten van simulatieomgevingen. Zo ging medewerkers uit zorginstellingen ook graag naar simulatieruimte Kwartier Z. Naar een andere ruimte kunnen gaan om ‘weg van het werk’ en met marge voor fouten samen verder te professionaliseren. Bij het ‘Temporele ontwerp’, gaan we kort in over wanneer in de HLO simulatieomgevingen ingezet kunnen worden (bv. tijdens, voor of na werkplekervaringen).

We horen echt wel vaak: Dat weet je toch wel? Hoe lang zit je hier al? Je moet dat toch wel kunnen? Ik zou soms graag wat meer oefenen, fouten mogen maken.

[leerling/student]